navigatie overslaan

Factcheck

Zijn Tukkers echt trots op hun streektaal? Bekende Twentenaren reageren.

  • Leestijd 10
  • Gelezen 13208 keer

In het boek ‘Hoe mooi is Twente wel niet’ geven bekende Tukkers hun kijk op de regio. Nathalie Baartman, Harry Nijhuis, Herman Finkers en Sander Schimmelpenninck vertellen hoe zij tegen de streektaal aankijken.

omschrijving
omschrijving

Over Nathalie

Nathalie Baartman (1973). Geboren in Borne. Woonplaats Borne. Woonde en studeerde onder andere in Nijmegen, Utrecht en Den Bosch. Is cabaretier en columnist. Beschouwt haar cabaretprogramma’s als een absurde vertaling van haar leven. Heeft een partner en een dochter.

KLANK

“Soms ben ik blij dat ik een Tukker ben. Dan ben ik tenminste iets. Iets van grootmoeder op grootmoeder met kruudmoos, krentenwegge en midwinterhoorn. De enige klank op aard die mij doet verstillen. Het houten hoogtepunt van folklore. De lokroep van bezinning. Als haar decemberstem van eeuwigheid door de straten schalt, voel ik me Twents geborgen. Zelfs in winkelcentrum Groot Driene. Oeoeoeoeoe. Het zijn de klanken die Twente maken. ‘Coooolaaaaaa’, zegt de man uit Alkmaar tegen me. Bij wijze van grap, als teken dat hij weet heeft van de tongval uit Tukkerije. Hij weet niet dat het benoemen van deze frisdrank het cliché der clichés is. Iedere Twentenaar heeft z’n schouders ooit opgehaald bij een Randstedeling die een poging tot cola doet. Een Tukker imiteer je niet. En al helemaal niet in de gedaante van het boertje van boet’n. De onderkin onnozel naar voren geschoven.

‘De ware Twentenaar ontpopt zich op momenten dat je hem niet verwacht. 
In klanken. Tijdens het tanken.’
‘De ware Twentenaar ontpopt zich op momenten dat je hem niet verwacht. In klanken. Tijdens het tanken.’

De ware Twentenaar ontpopt zich op momenten dat je hem niet verwacht. In klanken. Tijdens het tanken in Putten. Hij staat bij pomp nummer 2 en zegt: ‘De zon breekt eindelijk door’. Mijn scherpe antenne voor Twentse tongvallen in den vreemde ontvangt een licht signaal. ‘Bent u misschien een Tukker?’, vraag ik zonder voorbehoud. ‘Hoor je dat!? Ik woon al vierentwintig jaar op de Veluwe, maar ben geboren in Hengelo.’ Wildvreemde bij tankstation te Putten en wordt ter plekke broeder. Een stil verbond van mensen met een eigen taal. Proat’n is zilver. Zwieg’n is gold. De taal van het inslikken. Complete letters. Soms ook complete gesprekken. Alles wat mijn oma niet tegen mijn opa zei. Met haar kromme handen draaiend aan een snijbonenmolen. De man bij het tankstation blijkt ook op het Twickel College gezeten te hebben. ‘Had je ook muziek van Harry Tuin?’ Dat is de vraag die ik dan stel. ‘Ja, en wiskunde van Epping.’ De zon is nu volledig doorgebroken en besluit niet meer weg te gaan vandaag. Soms ben ik blij dat ik een Tukker ben. Dan ben ik tenminste iets. Iets in een grote wereld.”

Over Sander

Sander Schimmelpenninck (1984). Geboren in Hengelo, getogen in Diepenheim. Woonplaats Amsterdam. Studeerde in Rotterdam om daarna neer te strijken in Amsterdam. Is daarnaast regelmatig te vinden op het Kroatische eiland Hvar en in Gothenburg in Zweden, waar zijn vriendin woont. Is hoofdredacteur van Quote, televisiepresentator, columnist en ondernemer.

EERST TUKKER EN DAN IETS ANDERS

“Wanneer Amsterdamse Tukkers gevraagd wordt waar ze vandaan komen, zeggen ze ‘Twente’. Niet Enschede, Hengelo of voor mijn part Reutum, maar: ‘Twente’. Het is opvallend hoe sterk die identiteit is, terwijl de verschillen binnen Twente toch best groot genoemd mogen worden. Neem alleen al de veronderstelde verschillen in ‘mijn’ gemeente, de Hof van Twente. Het ene buurtschap is stijf katholiek, het volgende dorp hervormd, en de zwarte kousen zijn ook niet ver weg. Deep’n blif toch geen Deep’n, Delden is voor kakkers en Goor is vies, wie daar woont niet goed wies. Rooien, boeren, import en Amsterdam maar pronken met al haar nationaliteiten. En dan was het stadsvolk natuurlijk weer volkomen anders. Dankzij mijn Drienerlose seizoenskaart kwam ik regelmatig in Hengelo en Enschede, waar ook heuse tokkies waren, net als Turkse en Assyrische volkswijkbewoners die vloeiend stadstwents spraken. Helemaal thuis voelde ik me er nooit, in die Twentse steden.

‘Station Drienerlo, de plek waar al die 
verschillende Twentse stammen samen komen.’
‘Station Drienerlo, de plek waar al die verschillende Twentse stammen samen komen.’

Waar het platteland heerlijk is en de dorpen vriendelijk, zijn de Twentse steden minder fraai en de mensen niet zelden ontevreden. Je voelt er de tragiek van het verleden, waarin Twente mocht proeven aan relevantie op landelijk en zelfs mondiaal niveau, om vervolgens weer hopeloos terug te vallen. Elke regio krijgt de voetbalclub die het verdient, zullen we maar zeggen. Maar toch, die gedeelde sterke identiteit moet ergens vandaan komen. Het zou goed kunnen dat het de taal is, het Twentse accent. Een heerlijk accent, dat meteen verbondenheid schept en veel warmer is dan het op onnozele Randstadoren overkomt. De eigenschap nuchterheid wordt door elke uithoek van Nederland geclaimed, maar Tukkers zijn het wel degelijk. Het duurt even en het gaat niet vanzelf, maar uiteindelijk is iedereen welkom. En voelen mensen zich dus Tukker. Misschien is dat het wel; dat we ons éérst Tukker voelen en dan pas iets anders, misschien wel dankzij en niet ondanks de onderlinge verscheidenheid.”

omschrijving
omschrijving

Over Harry

Harry Nijhuis (1959). Geboren, getogen en woonachtig in De Lutte. Was van 2007 tot 2018 verbonden aan museum TwentseWelle in Enschede (nu de Museumfabriek) als Twentse streektaalconsulent en werkte daarvoor 29 jaar bij KPN. Schreef van 1993 tot 2018 als freelance verslaggever voor de Twentsche Courant Tubantia. Is sinds 2018 is hij wethouder in de gemeente Losser.

WIE MÖT ’T DER MET DOON

“Twente heeft een sterke identiteit. Het is een stevig merk waar je publicitair en promotioneel wat mee kunt. Volgens deskundigen op het gebied van regiobranding lukt dat maar mondjesmaat. We missen de eigenschappen om het uit te dragen. Dat vinden sommige buitenstaanders die op afstand oog hebben voor de kwaliteiten van de regio. Zij achten de Tukker daarvoor te terughoudend. Maar ook menig Twentenaar noemt zichzelf te bescheiden om de klasse van de eigen streek uitbundig uit te venten. Te nederig, te bescheiden? Zou kunnen. Als je dat overigens met regelmaat en nadruk verkondigt, blijft er van die terughoudendheid niet veel over. In de vierde regel van het Twentse volkslied wordt de mate van Twentse bescheidenheid al ruim negentig jaar fraai bezongen: Het steeds onvolprezene Twente. Hoe mooi is dat wel niet?

‘Emoties blijven vaak achterwege en worden lang onderdrukt, maar 
als ze los komen, gaat dat in hevigheid.’
‘Emoties blijven vaak achterwege en worden lang onderdrukt, maar als ze los komen, gaat dat in hevigheid.’

Het belangrijkste ingrediënt van de Twentse identiteit is misschien wel de streektaal. Daarin schuilt de ziel van de rechtgeaarde Tukker. In de eigenheid van de modersproak zit onmiskenbaar een soort van bescheidenheid, berusting, voorzichtigheid. Emotionele ervaringen worden verhaald op een onderkoelde toon. Feitelijkheden worden met vraagtekens gebracht, stellige meningen geschuwd en gevoelige kwesties via vele omhalen en omwegen geduid. Om oerst, ontwijkend en een bescheiden taalgebruik kenmerkt in het algemeen de Twentse spreker. Dat tekent geen gebrek aan ambitie, maar een nuchtere realiteitszin, handen uit de mouwen, geen woorden maar daden. Een hands-on- mentaliteit, zoals dat tegenwoordig zo mooi wordt gezegd, of liever keakeln is niks, eier legn de keunst. Kiekn wat wordt in plaats van we gaan ervoor, niet geweldig en prachtig maar dat kon wa slechter. De teleurstelling wordt manhaftig verwerkt met de berustende uitspraak wie möt ’t der met doon. En absoluut zeker weet de Twent al helemaal niets. Ach ik kan ’t mis hebn, luidt de regionale equivalent. De Twentse taal is het mooiste wat de regio ons te bieden heeft. In de taal komen de eigenheid van de bewoners, de geschiedenis en de streek samen. Ze levert een bijdrage aan de culturele diversiteit en de Nedersaksische variant maakt zich in de huidige tijd nog steeds verdienstelijk in de toeristische sector, de zorg, het bedrijfsleven en de dagelijkse contacten. Die typische, maar mooie taaleigenheden van de Twentse spreker verdienen het om te worden gekoesterd. Laten we dat wel zoveel mogelijk uitdragen. Dat de eentalige buitenstaander ons niet altijd begrijpt, moeten we maar voor lief nemen. Voor de wederzijdse communicatie geeft dat geen problemen. De moderne, zelfbewuste Tukker is tenslotte op zijn minst tweetalig. Hoe mooi is de Twentse sproak wel niet, of nich dan?”

Over Herman

In 1954 werd Herman Finkers geboren. Deze klap is hij nooit meer te boven gekomen.

Oonze Twentse sproak

‘Hoe mooi is Twente wel niet?’ Wat ik interessant vind aan deze vraag zijn de woorden ‘wel’ en ‘niet’ meteen achter elkaar. Hierdoor ben je geneigd te denken: hoe mooi is Twente wel, en hoe mooi is Twente niet. Wat betreft dat laatste: ‘hoe mooi is Twente niet’, wil ik kort zijn. Er zijn genoeg zaken op te noemen die niet zo mooi zijn aan Twente maar waarom zou je dat op papier zetten? Er zijn uiteindelijk meer dan genoeg dingen op te noemen die er wél mooi aan zijn. En van al die mooie dingen steekt er wat mij betreft één wel heel duidelijk met kop en schouders boven uit: de taal. Oonze Twentse sproak. Nergens vind je een identiteit zo sterk terug als in een taal. Ik voel me het meest Twentenaar in ‘oonze egen sproak’. Fellini zei al: een andere taal is een andere wereld. En hoe mooi is onze taal wel niet?

Het Nedersaksisch is erkend als taal. Om deze erkenning te krijgen moesten de Nedersaksische dialecten aan bepaalde grammaticale voorwaarden voldoen. Dit om duidelijk te maken hoeveel ze verschillen van het Algemeen Nederlands. Alle Nedersaksische varianten voldeden aan de eis, maar het Twents bleek verreweg het meest los van het AN te staan. Het is zoals Meester Vloedbeld het in z’n Mans Kapbaarg al schreef: Twents is de wottel van alle talen. A’j, za’k mer zeggen, achter alle Twentse weure –ia of –io zet, krie’j ’t zuverste Spaans dat ’t gef. Allenig met “eerappel” geet’t nich, want doar zejt ze in Spannie “tuffel” teggen. Prachtig dat in zo’n klein land als Nederland zoveel taalvariëteiten zijn. Met maar liefst vier erkende talen. Waar het Fries en het Limburgs gewoon door ouders worden doorgegeven aan de volgende generatie, is men er in het hele Nedersaksische gebied mee gestopt. Ook aan de Duitse kant van de grens. Waarom dat zo typisch in het Nedersaksische is, is wat me intrigeert. Kom je zuidelijker, buiten het Nedersaksische taalgebied, dan wordt het al gelijk beter. Zo trof ik een Hochschullehrerin uit Keulen, die haar baby de borst gaf en daarbij in het Kölsch-Platt tegen haar kindje sprak. Ze vond dat niet meer dan logisch en belangrijk voor de ontwikkeling van haar kind.

De Mans Kapbaargtunnel in Almelo
De Mans Kapbaargtunnel in Almelo

Bij ons is het anders. Een Twentse oma zei tegen mij: Ik doo aaltied Plat. Alleen teggen de kleankeender en de hoond doo’k Hollaands. Ze wees naar haar kleinkind en zei: ‘Kiek, oons Milan is mooi an’t spöllen an.’ Om vervolgens tegen Milan te zeggen: Doe jij lekker spelen? Ik kom er maar niet achter waarom we in Twente niet zuiniger zijn op onze grootste erfenis. En zo ben ik toch nog terechtgekomen bij ‘hoe mooi is Twente niet’. Dat was helemaal niet m’n bedoeling. En het staat op papier ook nog.

Daarom snel naar de Twentse Bijbelvertaling van Anne van der Meiden. Op een gegeven ogenblik komt in het boek Rechteren de zin voorbij die In het Twents is geworden: Hee stökken ‘m ’t mes zó deep in’n pokkel dat’t vet der umhen kwabbern. Mooi hè… Zit je toch in een andere wereld.

Wat vind je van dit artikel?